Vuurtje iemand?

Sinds vier weken functioneer ik op een schamel waakvlammetje dat mij net genoeg laat slapen om te blijven voelen hoe moe ik ben. Een tegenslag heeft van mijn winterdipje een ijssculptuur gemaakt met de titel depressie.

Natuurlijk weet niemand het. Ik denk wat trager, maar glimlach als altijd. Mijn foundation maskeert mijn witte wangen en blauwe kringen, zo nodig. Want voor het schoolplein en de supermarkt je opmaken is net zo zinvol als een bikini meenemen naar Antarctica.

Ik weet precies wat ik moet doen als ik depressief ben. De kou heeft alleen niet aangeklopt, zodat ik snel mijn winterjas aan kon doen en de kachel omhoog kon zetten. Nee, hij stormde als een brutale boeman naar binnen en legde alles plat. En als alles plat ligt, heeft niets zin. Mijn lichttherapielamp ligt werkeloos naast mijn bed. Mijn hardloopschoenen staan stof te vangen in de gang. Eten staat in de kast. Slaap is steeds zoek.

Eerst twijfelde ik nog. Is dit de tegenslag? Die moet verwerkt en daar ben ik nooit de snelste in geweest. Is dit de verkoudheid die daarna kwam? Ziek zijn is niet vrolijk makend. Natuurlijk is het de optelsom. IJsblokjes plus ijsblokjes is een bad vol ijsblokjes.

Daar lig ik. Krampachtig mijn telefoon droog houdend boven het ijs. Traag tekst typend met mijn ijzige vingers uit mijn glazige gedachten. Mijn verstand fluistert dat dit tijdelijk is. Dat ik moet blijven bewegen. Dat het goed is dat ik weer typ. Dat er met elk woord een stukje van mijn vingers ontdooid. Dat het niet lang meer zal duren voor ik de kracht heb om uit bad te klimmen. Verstand is zo zinloos. Bovendien, niets zo pijnlijk als gevoel terug krijgen in bevroren delen. En dat emotionele exhibitionisme met die columns is ook zo kansloos…

Eigenlijk zit ik nu in de woonkamer achter mijn laptop. Misschien moet ik even een dekentje pakken voor over mijn benen. Ik hoef het tenslotte niet koud te hebben.
Jongste vermaakt zich net lang genoeg in zijn eentje dat ik kan typen. Dan vraagt hij:
‘Kom je in mijn huisje?’
Als ik opkijk, zie ik dat de kamer een stuk kleurrijker is dan ik hem inrichtte. Een bonte verzameling speelgoed vormt een cirkelvormige muur. In het midden staat een glunderend kind. Mijn bewijs dat je blij geboren kunt worden. Hij schuift de als deur dienstdoende blokfluit al opzij.
‘Buiten regent het, maar hier is het droog, kom gauw!’