De Jas

Ik loop over straat in een herinnering. Terwijl ik aan de boordjes van mijn jas snuffel, steek ik mijn handen in jouw zakken. Ik graaf erin, op zoek naar een teken dat je er nog bent. Een verdwaald snoeppapiertje, waar jij je laatste dropje uitgepeuterd hebt. Een zakdoek waar je je neus in snoot. Of misschien een visitekaartje dat je een keer weifelend door je vingers liet gaan.

Ik geef toe dat, terwijl ik mijzelf in de spiegel bekijk, je jas mij niet precies past. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ik erin lijk te verdrinken. Toch ben ik over die constatering erg content. Want dat is nu precies de rol die jij voor mij inneemt, op dit moment althans. Kopje onder, en weer zwemmen. Kopje onder, en weer zwemmen. Maar geen zorgen, ik steek mijn armen stevig door de mouwen en mijn hoofd fier in de lucht.

Ik ga met mijn handen over jouw jas. Ik aai het plekje waar ooit een knoop heeft gezeten, die nu ook zoek is. Ik praat zachtjes tegen jouw jas, die mij zijn arm leent om mijn tranen te drogen. Of me beetpakt om me warm te houden. Ik draag je, misschien te wijd. Maar ik heb je liever zo, dan helemaal kwijt.