De straten van Antwerpen

Anastasia Hacopian 2 mei 2017

Ik ben voor het eerst in het land van dikke frites, zwaar bier en K3. “Antwerpen? Amai, das plezant!”

We stappen uit de Kwibus bij het Coninckplein in het hartje van de stad. Onze gastvrouw Niek wijst naar de nieuwe bibliotheek. Voor zijn komst gold het plein als ontmoetingspunt voor drugs- en drankverslaafden. Vandaag zijn er geen, want het Coninckplein is inmiddels “opgeruimd.”

Niek is er duidelijk boos over. “De Free Clinic moest verhuizen naar twee kilometer hiervandaan.” Op dat moment loopt een blonde transvrouw op haar af. Ze zoent de pastor drie keer en zweeft zwaaiend verder op haar hakken.

“Ik kom later langs, oké?”

“Is goed,” roept Niek. We volgen haar naar het Straatpastoraat om de hoek.

In een kleine woning boven de kapel staat de koffie al klaar. We nemen plaats op stoelen waar junks, daklozen en vluchtelingen doordeweeks zitten. Ze zijn hier welkom voor koffie, soep of een ‘babbeltje.’

“Ze hebben er behoefte aan,” vertelt Jan, die werkzaam is in de wijk Linkeroever, vol hoge flatgebouwen en duizenden die in eenzaamheid leven. “We klopten bij iemand aan die zeven jaar geen bezoek had gehad.” De helft van de wijk woont in armoede. Kindjes komen naar school met één koekje in de trommel, of niets.

Jan kent ook minderjarigen die de weg naar Antwerpen zelfstandig hebben moeten vinden. “De toestroom hier is enorm. Calais is dichtbij.” Deze jongeren hebben trauma’s waar geen therapie tegen opgewassen is. “In plaats van te praten, ga je gewoon met ze voetballen. Ze vinden het ook fijn om te koken.” Of naast elkaar in de schemering te zitten. Elke keer als de zon onder is, zegt één jongen: “Allah, morgen is een nieuwe dag.”

Wij, de vrijwilligers van het Straatpastoraat in Den Haag, kennen vergelijkbare verhalen. Onze straatpastor bevestigt dit. “In Den Haag brengen naar schatting zo’n driehonderd de nacht in het park of een portiek door.”

In de Antwerpse kapel hangt een icoontje van Maria; bij ons in Den Haag staat een standbeeld. Beide waken tijdens de uitvaarten van degenen die op straat overlijden. Ons bezoek is een somber feest van de herkenning.

De middag eindigt in een kroeg naast het Museum aan de Stroom. De imposante, wiebelige buitenkant van dat gebouw schittert in het lentelicht; de haven pronkt met haar jachten. Maar in elke stad krijst hetzelfde relaas van nood: buren zonder bezoek, kinderen zonder brood, en overlevenden die na elke zonsondergang overnieuw willen beginnen.